De prijs van Italiaanse elegantie
Italiaanse mode staat bekend om zijn sierlijkheid en oog voor vakmanschap. Maar hoe milieu- en sociaal verantwoord is ‘Made in Italy’?
Oorspronkelijk gepubliceerd in: Elsevier Weekblad, 4 september 2019
Er staat een lange rij op het grote plein voor Palazzo Pitti, een indrukwekkend paleis middenin het stadscentrum van Florence, ooit de residentie van de beroemde bankiersfamilie De Medici. Het gebouw herbergt onder andere het nationale Museum van de Mode en Kostuums. Precies op deze plek werd bijna 70 jaar geleden de Italiaanse mode voorgoed op de kaart gezet. In de Sala Bianca (witte zaal) van Palazzo Pitti vond vanaf 1952 namelijk een internationale modeshow plaats die het internationale publiek kennis liet maken met Italiaanse modetalenten als Emilio Pucci. Florence had een lange geschiedenis in stof- en leerbewerking, maar de Italiaanse mode was nog niet de grens overgestoken. Daar zag de Florentijnse ondernemer Giovanni Battista Giorgini een kans in: hij nodigde een selectie Amerikaanse inkopers en journalisten uit voor een “groot mode-evenement in Florence” en plande deze slim direct na de shows in Parijs. De Italiaanse creaties vielen in de smaak: ze waren elegant en van hoge kwaliteit maar ook simpeler, draagbaarder en betaalbaarder dan hun Franse equivalent.
Pitti werd in de jaren daarop de grootste modebeurs in Europa. ‘Made In Italy’ werd een internationaal erkend merk dat stond voor een informele elegantie, gemaakt door vakkundige ambachtslieden die een product van kwaliteit afleverden. Florentijnse ontwerpers maakte wereldwijd furore met hun creaties: de allereerste koffers en reistassen van Gucci werden in de markt gezet als “Travelling Good Florence”, Salvatore Ferragamo, wiens ontwerpen schitterden aan de voeten van Marilyn Monroe en Audrey Hepburn, werd de “magische schoenmaker” genoemd en Emilio Pucci de “markies van de kleuren”. In de jaren tachtig werden ontwerpers zelfs tot beroemdheden verheven: Domenico Dolce en Stefano Gabbana schitterden op billboards in hun eigen ontwerpen.
Misstanden
Toch liep ‘Made in Italy’ als merk de afgelopen jaren een flinke deuk op. Sinds de opkomst van goedkope productiemogelijkheden in Azië is het verlagen van de arbeidskosten een van de grootste uitdagingen van de Italiaanse mode-industrie. Dat werd dit jaar, bij een bijeenkomst van de belangrijkste modespelers in Milaan, wederom benadrukt: “Als we de arbeidskosten niet omlaag krijgen, kunnen we niet internationaal blijven concurreren,” aldus Annarita Pilotti van Assocalzaturefici, een associatie in de Italiaanse schoenproductiesector. “De kleine en middelgrote ondernemingen redden het niet.” Ondanks een stijging van de exportwaarde van 6,1% in het eerste kwartaal van dit jaar, verloor de Italiaanse modesector omzet en moesten 116 bedrijven sluiten, zo meldde ze.
In 2007 zond de Italiaanse televisiezender RAI 3 een documentaire getiteld Slaves of Luxury uit, waarin de erbarmelijke arbeidsomstandigheden aan het licht kwamen van illegale, Chinese textielarbeiders die in het Toscaanse dorp Prato voor Gucci, Dolce & Gabbana en Prada werkten. Duizenden werknemers bleken ver onder het minimumloon te werken. De beelden gingen al snel heel de wereld over en ontketenden een golf aan protesten.
“Hoewel Italië een Europees land is, beschouwen we het niet als een zogenaamd laag risicoland, omdat er veel gebruik wordt gemaakt van migrantenarbeid in de informele sector, waar de omstandigheden vaak slecht zijn,” vertelt Christa de Bruin (49), coördinator bij de Schone Kleren Campagne, een van oorsprong Nederlandse organisatie die zich wereldwijd inzet voor het verbeteren van de arbeidsomstandigheden in de kledingindustrie. In december 2013 kwamen zeven Chinese migrantenarbeiders om bij een brand in de kledingfabriek van een onderaannemer in Prato. Een onderzoek uit 2017 van de Italiaanse tak van de Schone Kleren Campagne naar de toeleveringsketen van drie Italiaanse schoenenmerken, Prada, Tod’s en Geox, liegt er niet om: “Als de schoenen in fabrieken in Servië, Albanië, Myanmar of Indonesië worden geproduceerd door laagbetaalde werknemers onder erbarmelijke omstandigheden, of in Italië door onderaannemers die ver onder het leefbare loon betalen, wat is dan nog de toegevoegde waarde van Made in Italy?”
Geen duidelijke regels
“Het probleem is dat er geen duidelijkheid is over wat ‘Made in Italy’ precies inhoudt,” zegt Timothy Sabatini (43), die samen met zijn broer Tommaso (46) een kleine boetiek genaamd Cuoiofficine vlakbij de Ponte Vecchio in Florence heeft. Hij doelt op een wet uit 2003, die bepaalt dat een product dat het label “Made in Italy” draagt namelijk ofwel helemaal, ofwel gedeeltelijk in Italië mag zijn gemaakt. Een tas kan dus bestaan uit een handvat uit Zuid-Amerika, een stoffen voering uit China en leer uit India, maar zodra die onderdelen in Italië aankomen en tot één product verwerkt worden, mag het als Italiaanse handtas verkocht worden.
Cuoiofficine maakt gebruik van de eeuwenoude schildertechniek genaamd ‘marmeren’, die ze op leer hebben weten over te brengen. Het resultaat is een collectie kleurrijke, stijlvolle tassen die tussen de 200 en 600 euro kosten. Een eerlijke prijs voor een product dat volledig in Toscane tot stand is gekomen, volgens Sabatini: “Hier om de hoek, op de markt, verkopen ze tassen voor een paar tientjes. Als je weet wat het kost om alle ambachtslieden in het productieproces een fatsoenlijk bedrag te betalen, begrijp je dat een leren tas van 80 euro nooit op eerlijke wijze en hier in Toscane kan zijn gemaakt.” Cuoiofficine werkt met een netwerk van Toscaanse ateliers en gebruikt alleen natuurlijk gelooid leer van een van de 20 gecertificeerde Toscaanse looierijen die deze traditionele techniek nog gebruiken. “Het meeste leer dat je tegenwoordig in de winkels ziet, is gelooid met schadelijke chemicaliën. Onze looierij gebruikt traditionele Toscaanse methodes, die langer duren maar milieuvriendelijker zijn,” zo leggen de broers hun keus uit.
Juist ondernemers zoals deze, die op kleine schaal produceren, zouden baat hebben bij een betere bescherming van Italiaans vakmanschap, maar vooralsnog hangen de markten vol met “Made in Italy”-tassen voor een paar tientjes en besteden grote luxemerken hun productie slim uit in goedkopere landen. In 2009 werd een nieuwe wet aangenomen voor producten die gelabeld worden als “100% made in Italy”: een keurmerk dat waarborgt dat een product, en al zijn materialen en grondstoffen, compleet in Italië gemaakt is en dat de producent bovendien complete traceerbaarheid van het proces biedt. Maar een certificatie aanvragen is tijdrovend en wordt lang niet altijd gedaan: dat een product het certificaat niet heeft wil dus niet per definitie zeggen dat het niet compleet in Italië is gemaakt. In 2010 werd nog een poging gedaan de regels aan te scherpen: het parlement nam een wet aan die producenten verplicht iedere productiefase te specificeren op het label, maar dat bleek onuitvoerbaar.
Gebrek aan transparantie
Na de onthullingen in de Luxury Slaves-documentaire hebben veel Italiaanse merken de afgelopen jaren hun best gedaan de schade te herstellen. Veel van hen gaven aan het welzijn van hun werknemers en partners prioriteit te maken, begonnen duurzame collecties te verkopen of samen te werken met duurzame start-ups. In 2012 stelde de Nationale Kamer van de Italiaanse Mode een duurzaamheidsmanifest op waar veel Italiaanse luxemerken aan meewerkten, waaronder Valentino, Max Mara, Giorgio Armani, Gianni Versace, Salvatore Ferragamo, Gucci en Prada. In dit manifest zijn tien uitgangspunten opgenomen waaraan partners zich beloven te houden, waaronder op het gebied van milieuvriendelijke materialen, water- en elektriciteitsgebruik, uitstoot van verontreinigende stoffen, sociale verantwoordelijkheid en transparantie.
Een bedrijf dat zich opvallend veel voor duurzaamheid inzet, is Salvatore Ferragamo. Het merk opende dit jaar de tentoonstelling Sustainable Thinking in het Salvatore Ferragamo Museum (nog tot maart 2020 te bezoeken in Florence) en won vorig jaar een Green Carpet Award (een awardshow in Milaan voor modemerken die zich bezighouden met duurzaamheid). Naast een verzameling historische schoenontwerpen van het merk zelf uit de jaren dertig en veertig, toen al van duurzame materialen, licht de expo een generatie nieuwe ontwerpers en slimme start-ups uit. Het Siciliaanse Orange Fiber bijvoorbeeld, de eerste stof gemaakt van restproducten uit de vruchtensapindustrie, al in 2017 door Ferragamo gebruikt voor hun lentezomercollectie. Bijzonder is ook het Calabrische merk WRÅD dat gebruikmaakt van grafietpoeder, een bijproduct van industriële processen, om hun T-shirts in een lichtgrijze kleur te verven. De techniek werd duizenden jaren geleden al gebruikt in de regio en is erg duurzaam omdat er geen water aan te pas komt. In samenwerking met het jonge merk maakte Ferragamo een T-shirt dat alleen bij de tentoonstelling te koop is.
Het manifest stelt ook dat partners verslag moeten doen van hun inspanningen op het gebied van duurzaamheid. Ferragamo geeft aan sinds 2014 regelmatige checks te doen bij leveranciers en beschrijft uitgebreid welke stappen ze daarbij ondernemen, maar waar de leveranciers zich precies bevinden wordt niet prijsgegeven. Gucci en Prada geven aan dat “het grootste deel” van hun leveranciers Italiaans zijn, maar niet waar deze zich precies bevinden. “Italiaanse luxemerken staan erg afwerend tegenover het openbaar maken van die informatie,” stelt De Bruin. “Ze geven vaak geen informatie over hoe de arbeidsomstandigheden bij toeleveranciers worden gemonitord.”
Italiaans perspectief op duurzaamheid
Ondanks kritieken op de Italiaanse mode-industrie, wil universitair docent bedrijfsethiek Antonino Vaccaro (43) nadruk leggen op wat wel goed gaat. Hij doet onderzoek naar sociale innovatie binnen bedrijven en stelt daarbij vaak positief verrast te zijn. Als voorbeeld noemt hij Made in Carcere, een sociaal initiatief dat kleding produceert met hulp van gedetineerde vrouwen in Zuid-Italiaanse gevangenissen.
Hij wil daarnaast de focus leggen op de Italiaanse benadering van het begrip ‘duurzaamheid’: als je een goed Italiaans product koopt, gaat het een leven lang mee, zo stelt hij: “Iedere morgen bij het aankleden denk ik aan mijn grootvader. Hij overleed 13 jaar geleden, maar ik draag nog steeds de elegante pakken die hij me naliet. Dat is pas duurzaam.” Opvallend genoeg is dat in het duurzaamheidsmanifest ook het allereerste punt: het ontwerpen van kwaliteitsproducten die lang meegaan.
Vaccaro sluit zich aan bij de filosofie van mode-ondernemer Brunello Cucinelli, die luxe breigoed verkoopt dat volledig binnen Italië geproduceerd wordt in 300 gespecialiseerde werkplaatsen. De oprichter stelt dat de aanschaf van een trui of jasje “een intergenerationele beslissing zou moeten zijn”. Het merk wordt bovendien geroemd om zijn ethische bedrijfsvoering: Cucinelli betaalt zijn werknemers 20% meer dan andere Italiaanse productiebedrijven, verbiedt ze om over te werken en geeft 20% van zijn winst aan een liefdadigheidsinstelling. Het bedrijfsmodel staat lijnrecht tegenover ketens als Zara, die zich richten op snelle mode. “Je kunt nog zoveel investeren in het herbruikbaar maken van de materialen, maar bedenk eens hoeveel energie er verloren gaat met het produceren, transporteren en vervolgens recyclen van kledingstukken die maar een seizoen meegaan,” zegt Vaccaro. “Duurzaamheid zou inherent moeten zijn aan de manier waarop kleding wordt geproduceerd.”
De Italiaanse mode-industrie in cijfers
Volgens Cribis Industry Monitor besloeg de Italiaanse mode-industrie vorig jaar 78 miljard euro en is daarmee de op-één-na grootste productiesector in Italië. Daarvan was 51 miljard euro miljard export, waarvan 10 miljard aan stoffen. Terwijl de binnenlandse uitgaven in de modesector dalen, is de exportwaarde de afgelopen tien jaar met 3,3% gestegen.
De gehele modesector telt zo’n 82.000 bedrijven, waarvan 20.559 in de lederwarensector (25%), 45.882 in de kledingsector (56%) en 15.493 in de textielsector (19%). De meeste daarvan zijn actief in Lombardije (met name Milaan) en Toscane (met name Florence en Prato), maar ook in Piëmont en Veneto zijn belangrijke industriële gebieden te vinden.
Er werken zo’n 500.000 Italianen in de mode-industrie (dat is zo’n 2,16 % van de beroepsbevolking).